Het is Paaszondag 1945. Nooit zal de familie Musschenga uit Kloosterburen vergeten wat er destijds is gebeurd. Ze zijn met zijn zessen thuis: vader, moeder, Pie, Lambertus, Albertus en de verloofde van Albertus, Bien Otten. onderwijzeres te Sauwerd. Om negen uur is er een preek en daarom haasten ze zich om zich klaar te maken. Vader is een beetje verkouden en blijft thuis, hij ligt nog in bed. Om twintig over acht is zoon Lambertus aangekleed, maar zijn broer Albertus nog niet. Ze moeten ook nog eten dus dat doet Albertus eerst. Opeens schrikt verloofde Bien van een beweging buiten. Ze kijkt naar buiten en ziet een Duitse soldaat staan, met het geweer in de aanslag. De aanwezigen beseffen dat het huis omsingeld is.

 

 

Reinhard Heydrich, hoofd van de SD. Bron: Wikimedia Commons.

Op dat moment wordt er heftig gebeld aan de voordeur. Lambertus gaat er naar toe, want die is al aangekleed. Doodsbleek doch vastberaden opent Lambertus de voordeur en ondertussen bonst iemand anders op het keukenraam. Bij de voordeur blijkt niemand meer te zijn, maar de Duitsers komen echter direct terug als de deur alsnog open gaat. Er stormen vier SD-ers (a) binnen, met revolvers en automatische geweren. Lambertus kijkt hen scherp in de ogen en dan volgen enkele seconden dat de SD-ers nog niets zeggen. De één is een ronde gespierde kerel met zwart haar en donkere ogen. Naast hem staat een man in burger met een zwart leren jas en een pet op. Hij is de langste van het stel en zijn gezicht verraadt een ongeregeld leven. Hij blijkt later een Hollander te zijn. Daarop volgen twee in uniform, de één met een mager, scherp gezicht met een platte uniformpet op. Hij draagt een automatisch wapen. De ander heeft een korte gummi overjas aan en een hoge uniformpet.

 

De Duitser met het automatisch wapen blijkt de commandant te zijn, want na enkele seconden barst hij los. “Wie heissen Sie”. Lambertus zegt: “Musschenga". Daarop wordt naar zijn beroep gevraagd  en Lambertus antwoordt: “Cichoreifabrikant”.

De andere Duitsers, die op de keukenraam hebben gebonsd, zien iedereen aan de keukentafel zitten. Vader gaat ook uit bed en kleedt zich aan. Albertus wordt ook gevraagd naar zijn beroep. "Landbouwer", antwoordt hij. Men doorzoekt ondertussen het huis en vraagt hoeveel mensen er wonen. Hoewel iedereen natuurlijk zenuwachtig is, laat niemand iets merken. Nogmaals wordt naar de beroepen gevraagd. De Duitsers zijn niet overtuigd geweest van de antwoorden, want Lambertus moet zijn handen laten zien. Dan vraagt de SD-officier: “Wo sind die grime Bande”? De broers weten het niet. Ze weten ook niet wat er mee wordt bedoeld. De Duitsers hebben slechts vermoedens dat ze bij een verzetsorganisatie zitten. Ze zoeken klaarblijkelijk een Musschenga. maar ze weten niet precies wie ze moeten hebben.

 

Dan volgt het bevel dat ze mee moeten. De Hollandse SD-er die als tolk fungeert, legt aan beide Musschenga’s uit dat ze geconfronteerd zullen worden met iemand en dat als het goed is, ze vrij zullen zijn en als het niet goed is dat ze dan pech hebben. Bij de ingang van de fabriek staat de overvalwagen en daar moeten ze instappen. Ze kijken nog eens de weg naar de Kruisweg en Kloosterburen af en Lambertus neemt hel ouderlijk huis nog eens goed in zich op.

 

In de wagen zit al een man, iets voorovergebogen met de kraag van de winterjas omhoog, want het is koud. Het blijkt Martinus Ritzema te zijn. Zijn volledige naam is Mr. M. Ritzema. Hij is burgemeester van Oldekerk en ondergedoken bij zijn broer in Grijssloot. Ze vragen zich af waar broer Rentje is. want die is commandant van de OD (b) in Leens. Albertus vraagt het aan Martinus, maar die weet niet meer te vertellen dan dat ze Rentje hebben thuisgelaten. Niemand van de drie gevangenen weet dat de SD Rentje net heeft doodgeschoten. Daarom hebben ze waarschijnlijk ook die bloeddorstige gezichten en als Lambertus niet thuis was geweest dan had ook in huize Musschenga waarschijnlijk ook een dodelijk schot geklonken.

 

 

In de overvalwagen naar Groningen op I april 1945

 

Mouwkenteken van de Sicherheitsdienst.
Bron: Wikemedia Commons.

Van de woning van de Musschenga's gaat de overvalwagen via de Kruisweg naar Hornhuizen. Vanuit de wagen zien ze bekende kerkgangers, die wel zullen schrikken als ze te horen krijgen wat er is gebeurd. Voorbij Homhuizen gaan ze langs de boerderijen van G.R. Weerl, Westerhuis, Sijpkens, Woldringh en dan over Ellens naar Ulrum. De broers denken dat ze naar Hospers gaan, maar nee, ze gaan voorbij en houden stil bij het gemeentehuis. Vandaar gaat de groep te voet naar de boerderij van Hospers, die commandant van de OD in Ulrum is. De wagen wordt ondertussen achteruit naar de boerderij van Hospers gereden. Na lange tijd komen twee onderduikers bij de wagen. Het zijn de zoon van Hospers en een vriend. Hospers zelf is niet thuis. Gedurende het wachten krijgen de jongens nog wittebrood. Albertus heeft echter geen zin. Hij is al bezig met wat kan gaan gebeuren. Zeker als de Duitsers er achter komen dat hij commandant van de OD is.

 

Na Ulrum gaat de reis verder naar Leens. waar een man in landwachtersuniform de hitlergroet brengt. Het is de slager Jan Kooi, een bekende N.S.B.-er, die dus als gids dienst heeft gedaan. Vervolgens rijden ze naar Winsum, naar het huis van notaris De Ranitz. welke dienst doet als Duitse commandopost. Daar worden nog een aantal andere mensen in de auto gepropt. Het zijn de Datema's uit Sauwerd. De vrouw van de commandant van de OD is er ook bij. Haar man is niet thuis.

Vervolgens voert de wagen iedereen naar Groningen. Even wordt gevreesd dat ze naar het beruchte Scholtenshuis worden gebracht, maar de wagen draait richting het huis van bewaring. Daar aangekomen belt de SD aan en vervolgens worden de gevangenen, omringd door gewapende mannen en hiet huis van bewaring binnengeleid.

 

 

Het huis van bewaring

 

Ze moeten eerst door een lange gang en vervolgens moeten ze in een rij tegen de muur gaan staan. Piepjonge landwachters met grote monden balen van het feit dat er gevangenen binnenkomen, want ze hebben gerekend op een rustig Pasen. Na een aantal administratieve handelingen worden de gevangenen naar de cel gebracht. Lambertus gaat als laatste, na ruim twee uur hebben ze tegen de muur gestaan.  Lambertus gaat naar de bovenverdieping, naar cel 56. Hij krijgt nog wat koude zuurkoolsoep en moet dan naar binnen. Drie mannen staan daar in de houding en hij moet dat zelf ook doen. De drie gevangenen stellen zich aan hem voor. De eerste is een vlotte jongeman, Bennie Gernaat, Boterdiep 1. De tweede is de iets oudere Pieter Dijkstra, chef bij de asbestverpakkingszaak aan de Turfsingel, (dat pand wordt bij de bevrijding weggeschoten) en de derde is een lange jongeman genaamd Dijkmeester, zoon van de directeur van de Nederlandse Bank aan het Hereplein.

 

De drie mannen vragen Lambertus het hemd van het lijf, maar hij moet voorzichtig zijn met zijn uitlatingen want hij kent de mensen niet. Hij moet zeker niet de positie van zijn broer prijsgeven. De verdenking ligt op hem en dat moet zo blijven ter wille van zijn broer.

Bennie Gernaat blijkt een zware jongen te zijn. Hij werkt bij Keizer’s cichorei, waar zijn vader bedrijfsleider is en hijzelf vertegenwoordiger. Bennie zit al enkele maanden vast en denkt dat hij op transport zal worden gesteld. De tweede man, Pieter, zit ook al enige tijd gevangen, maar zijn vergrijp lijkt minder ernstig. De jonge Dijkmeester tenslotte heeft pamfletten verspreid. Bij het avondeten krijgt iedereen vier dunne sneetjes brood met een klein beetje boter, tevens is dat een deel van het ontbijt. Het is niet veel, maar Lambertus heeft er genoeg aan.

 

Cel 36 is officieel voor één persoon bedoeld, maar op het enigste ledikant mag Lambertus slapen. Lambertus is gelovig en vindt vertroosting in een geestelijk lied, dat door de 'psalmist', een medegevangene, wordt gezongen. Laat in de avond wordt plotseling de deur opengedaan. Iedereen springt overeind en daar stapt Pette, luitenant van de Hollandse SS, binnen. Pette kent Bennie Gernaat van het voetballen. Hijzelf speelt in Brabant en Bennie is een bekend keeper van Be Quick uit Groningen. Ze hebben elkaar leren kennen tijdens een voetbalwedstrijd. Bennie benut dit feit door gunsten aan Pette te vragen en hij neemt wel een briefje met boodschappen voor Bennie's moeder mee.

 

 

Het is Tweede paasdag 2 april 1945

 

Bennie heeft de leiding in de cel. Hij zorgt ervoor dat ieder een taak krijgt. Ondertussen vraagt iedereen zich af hoe lang het nog zal duren. Bennie heeft het idee dat Pieter wel snel zal vrijkomen en ook voor Dijkmeester zal het niet zo lang meer duren. Wat hemzelf betreft, heeft hij het gevoel dat hij op transport zal worden gesteld. Wat Lambertus dan nog niet weet, is het feit dat Bennie Gernaat verbindingsman is van de staf van Prins Bernhard. Bewijzen daarvan zijn in de handen van de Sicherheitspolizei gevallen.

Tegen de avond komt Pette met eieren. Via het boodschappenbriefje aan Bennie’s moeder worden deze verkregen. Hij geeft vijf eieren, maar later blijkt dat hij twaalf heeft meegekregen. De overigen zal Pette zelf hebben gehouden. Lambertus zegt tijdens het avondeten dat hij belooft ieder jaar tijdens Pasen eieren te brengen ter herinnering aan Pasen in cel 36. Zo gaat de tweede avond voorbij. Van slapen komt niet zoveel, want de volgende morgen zullen waarschijnlijk de verhoren plaatsvinden.

 

 

Het verhoor op dinsdag 3 april 1945

 

Na het luchten en het opruimen klinkt plotseling een bevel. "Musschenga". Lambertus wordt geroepen en hij loopt achter de bewaker aan. Er staan mannen tegen een muur die hij herkent. Het zijn Jan Meier, uit de Rijnstraat, oud verpleger in Dennenoord en Martinus Ritzema. Lambertus moet verder naar de verhoorkamer. Iets verderop komen ze Albertus tegen en samen moeten ze verder. Een landwachter in het zwarte uniform wil Lambertus een schop verkopen, maar mist hem. Ze komen in een kamer met neergelaten gordijnen en met enkele zwak brandende lampen. Een man in burger gaat staan, doet zijn pijp uit de mond en vraagt: “Wie van jullie is commandant van de OD in Kloosterburen”? De broers geven te kennen dat zij dat niet zijn. Ook als de vraag voor de tweede keer wordt gesteld, is het antwoord negatief. Daarop wordt Elema gehaald. Elema is afkomstig uit Usquert en is gewestelijk commandant waaronder ook Kloosterburen valt. Onder doodse stilte kijken de broers naar Elema. Deze zucht diep en wijst vervolgens naar Albertus: “Deze”. Na ongeveer tien minuten wordt Lambertus opgehaald door een bewaker. Terwijl hij door de gang loopt, ziet hij nog even Albertus staan, het hoofd iets meer gebogen, als in gebed verzonken.

 

 

Vrijheid

 

Lambertus moet naar de administratiekamer, waar hem zijn eigendommen worden teruggegeven. Lambertus heeft zijn slobkousen nog in de cel en de bewakers vinden het goed dat hij ze gaat halen. De drie vrienden in de cel staan in de houding en vragen wat er is gebeurd. Lambertus vertelt hen dat hij vrij is. Hij geeft alle drie een hand en vervolgens hoort hij Bennie nog zeggen: “Doe de groeten!” Dan gaat de deur dicht. Even later doet een bewaker de buitendeur open. Lambertus is vrij, maar met veel zorg in zijn hart loopt hij naar de Heereweg.

 

 

Het verhoor van Albertus

 

"Het voelde of ik door de grond zonk", dacht Albertus, toen Elema hem aanwees als de commandant van de OD Albertus had het idee dat Elema nooit iets zou zeggen, maar waarschijnlijk was Elema zo murw gemaakt, dat hij hoopte dat hij hiermee zijn leven kon redden. Dat mocht helaas niet zo zijn.

 

Albertus moet weer naar de verhoorkamer en daar zit nog iemand meer bij. Ook de man in burger met zijn pijp is weer aanwezig. Albertus besluit toe te geven dat hij commandant van de OD in Kloosterburen is. Hij vertelt echter aan de verhoorders dat hij geen medewerkers heeft. Hij heeft zich ook vast voorgenomen om geen namen te noemen. Albertus kan het overtuigend brengen zodat hij wordt geloofd. Daarna vragen ze waar de ‘groene banden’ zijn. Deze banden moeten door de commandant en zijn medewerkers om de arm worden gedragen zodra hun werk begint en zijn in huis verborgen. Albertus geeft te kennen van niets te weten.

De man in burger zegt dat ze door De Boer zijn gebracht, maar Albertus zegt dat hij ze niet gekregen heeft. Dan volgt een onverwachte vraag. De man in burger vraagt of Albertus dit onder eed wil bevestigen. Albertus beantwoordt de vraag bevestigend en moet twee vingers opsteken en de woorden nazeggen. Vervolgens draait de man zich om en zegt: “Ja, meneer is ook gereformeerd”. Daarna is het verhoor afgelopen en de Albertus wordt weer naar zijn cel gebracht.

 

Wat zou er verder kunnen gebeuren? Zijn medegevangenen hebben goede hoop voor hem. Na enkele dagen krijgt hij schoon wasgoed en daar is ook een papiertje bij waarop staat: “Waar moeten de aardappels worden gepoot”?

 

 

Lambertus op weg naar huis

 

Na zijn vrijlating gaat Lambertus naar de familie Gernaat op het Boterdiep. Deze mensen zijn blij met enig bericht. Vervolgens gaat hij naar de bushalte, waar hij dhr. Petersen treft. Deze vertelt hem het droeve nieuws dat Rentje Ritzema is doodgeschoten. Via de heer Gernaat heeft hij een fiets gekregen en zo is hij de stad uitgereden. Buiten de stad komt hij Bien en Pie tegen die benieuwd zijn hoe het met hem is en samen rijden ze naar huis.

 

 

Bennie Gernaat

 

De tweede week van april worden de gevangen iedere nacht wakker. Ze horen dan namen afroepen en voetstappen worden gehoord en als dan de deuren dichtslaan dan wordt het plotseling weer stil. De gevangen die zijn afgeroepen, worden naar de bossen van Norg en omgeving gebracht. Ook Mr. Martinus Ritzema en Bennie Gernaat zijn daarbij.

In de vroege morgen van 9 april 1945 wordt Bennie Gernaat bij een gegraven kuil doodgeschoten. Na de bevrijding neemt Lambertus deel aan de indrukwekkende begrafenis. De officier van het Leger des Heils, die enkele weken met Bennie gevangen heeft gezeten, leidt de rouwdienst. Elk jaar komt Lambertus nog zijn belofte na en zendt hij met Pasen eieren naar Bennie’s ouders.

 

 

13 april 1945

 

‘s Middags komt voor Albertus plotseling de vrijheid. Albertus kan het haast niet geloven. Als ze gereed zijn om te vertrekken, zijn Albertus en zijn medegevangene uit het westen eerst neergeknield om God te danken. Hij gaat net als Lambertus eerst naar de Petrus Campersingel en ook hij kan een fiets van de heer Gernaat gebruiken om naar huis te rijden.

De Canadezen komen snel opzetten. Een uur nadat hij over de Noorderhogebrug gaat, wordt de stad afgesloten. Tegen zeven uur komt hij geheel onverwachts thuis. Hij heeft het overleefd. (1)

 

Herdenkingsmonument voor de omgekomen burgers tijdens WOII te Kloosterburen.

4 mei 2018: ‘KLOOSTERBUREN – Het doffe gerom van de zwart omfloerste trommen gonsde tegen de huizen bij het oorlogsmonument in Kloosterburen. De trommelaren van fanfare St. Caecillia begeleidden met de Dodenmars de stoet die zich traag van het Olde Heem naar het monument bij de Nicolaaskerk begaf.

Eerder had wethouder Kor Berghuis in de herdenkingsrede de kracht van onze samenleving benadrukt: “Gelukkig kennen we hier in ons land al heel lang vrede. Onze open en democratische samenleving is sterk en krachtig en heeft in confrontatie met het kwaad haar principes, haar waarden en morele oriëntaties nooit opgegeven,” zo karakteriseerde hij het perspectief van de hoop op vrijheid. Hij herinnerde aan de vluchtelingen uit de Tweede Wereldoorlog: “Er waren ongelooflijk veel mensen op de vlucht. Toen was er het bewustzijn dat aan die vluchtelingen bescherming moest worden geboden. Nog steeds zijn miljoenen mensen op de vlucht voor geweld, vervolging en oorlog, op zoek naar een eigen veilige plek. Mensen op zoek naar een veilige toekomst voor hun kinderen. Hierin hebben we ook een taak, zodat een ieder een plek heeft waar hij veilig kan vertoeven en een toekomst kan opbouwen,” aldus Berghuis.

Het herdenkingsprogramma werd opgeluisterd door Leonie de Vlieg en Nikki Vink, leerlingen van de basisschool Mandegoud, die ieder een gedicht voordroegen. De jeugdige Stef de Vries, lid van St. Caecillia, speelde op de saxofoon het ‘Hime e Hime’.

De bijeenkomst werd afgesloten met de klanken van de Taptoe door twee blazers van de fanfare na de twee minuten stilte.’(2)

 

 

 

 

 

Noten:


(a) SD: De Sicherheitsdienst (SD) evolueerde tussen 1931 en 1945 van een bescheiden Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP)-inlichtingendienst tot de staatsinlichtingendienst van nazi-Duitsland met 51 hoofdafdelingen en 519 regionale afdelingen, enkele duizenden agenten en enkele tienduizenden informanten.
(b) OD: De Ordedienst (OD) was in Nederland een belangrijke illegale organisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tot 1942, bij de formalisering van de illegale Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) was het hoogstwaarschijnlijk de grootste geheime anti-Duitse organisatie in Nederland, hoewel exacte cijfers daarover ontbreken.

 

Bronnen:


1. Tekst naar een verhaal uit: ‘Kloosterburen 1940-1945. Uitg. Commissie ’50 jaar bevrijding in Kloosterburen’, 1995.
2. Uit: De Marne Nieuws.nl. https://de-marne.nieuws.nl.

 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 8 september 2018.
Update: 5 augustus 2020.
Samenstelling: © Harm Hillinga
.
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top